Ach, twee Alkmaarse kaasdragers, veroordeeld tot elkaar. Door hun rode berrie, dat ding waar de kazen op liggen, hebben ze een ingebouwde anderhalve meter afstand. Het traditionele witte pak met zwarte knopen spant fraai om de bolle buiken. Die zwarte knoop voorkomt dat de broek afzakt als ze de pas versnellen voor hun typische kaasdragersdribbel. Een bolle buik houdt de broek niet vanzelf vast. Visualiseer voor uzelf een deinende buik met afzakkende broek, in slowmotion voor spectaculair drie-dimensionaal effect.
In goede tijden stonden er massa’s mensen naar deze Alkmaarse kaascollega’s te kijken. Als we naar beelden kijken waarin we nog in grote groepen verkeren komt dat onwerkelijk over. Waren wij dat? Toen wisten we nog van niks. Kijk ons eens in alle onschuld dicht bij elkaar staan. Vinden we ooit die zorgeloosheid weer terug?
We verlangen naar het gevoel uit die tijd. Dat is namelijk weg. Het is niet lang geleden en toch is de wereld nu volstrekt anders. Het optimisme van een reclame, in een abri of winkel bijvoorbeeld, komt over als een volstrekt nutteloze boodschap. Een vrolijk Pasen, toegeroepen via de winkelfolder, lijkt een onwezenlijke en onzinnige opdracht. Alles wat we hebben georganiseerd is door elkaar geschud.
In korte tijd is de hele wereld veranderd. Waar eerst nog luchtigheid bestond zie ik mensen om mij heen langzaam ernstiger worden. In de supermarkt valt het mij vandaag op dat het winkelende publiek doodstil is. Alleen de vakkenvullers praten met elkaar. Verder is iedereen in zichzelf gekeerd en lijkt vooral op zijn hoede. Ik draai mij plotseling om en een mevrouw achter mij, geschrokken, plaatst haar handen verdedigend voor zich alsof ze mij wil afweren. Een volstrekt nieuwe reactie waar ik mee om moet gaan. Een andere vrouw bijt een oude meneer toe dat hij afstand moet houden. Hij krimpt geschrokken in elkaar.
Al de hele week zie ik in een voortuin drie kinderen springen op een trampoline. Ze spelen enkel nog met elkaar. Hoe klein is hun wereld nu? Ze moeten het samen rooien.
Op de fiets passeer ik een gezin. Helemaal achteraan de jongste dochter, een klein meisje. Ze kijkt mij aan met ogen op stokjes, alsof ze in een spannend spookhuis is beland. Ik heb te doen met haar.
Ik hoor een kindje achterop de fiets aan zijn moeder vragen of ze nu dood gaan. Moeder zegt: “Nee, natuurlijk niet…”. De rest kan ik niet verstaan omdat ze al te ver weg zijn.
In het bos, langs het kanaal, overal in de vrije natuur is het een drukte van jewelste. Gezinnen lopen gezamenlijk door het bos, met vermoeide gezichten. Pubers, toch al opgezadeld met stomme ouders, lopen verder weg, de kleintjes blijven veilig in de buurt van vader of moeder. Aan de rand van het dorp voetballen kinderen, verspreid over het sportveld, in verschillende kleine groepjes.
Terug naar de folkloristische kaascollega’s: in hun naïef simultane opstelling kijken ze sullig voor zich uit. Ze lijken verdomd veel op elkaar, toch zijn er verschillen. De voorste zou je van slaapkamerogen kunnen betichten, de achterste heeft een dikkere neus en bollere wangen. Ze hebben één collectieve kapper daar in Alkmaar, met een zeer beperkt kapselrepertoire: middeleeuws pagekopje. Superhandig kapsel en genderneutraal. Komt goed uit, want op dit moment zijn we toch allemaal gelijk.
We zijn immers allemaal elkaars kaascollega geworden en zullen onze last gezamenlijk op gepaste afstand moeten dragen. Bij een afzakkende broek versnellen we collectief de pas. Dan blijft hij vast wel hangen.